Of ik zeker weet dat ik niet joods ben

20 November 2024, 12:35 uur
Columns
mainImage

Jaren geleden was ik met mijn gezin in Venetië en bezochten we de oude joodse wijk Gheto; de naam die dankzij de nazi’s wereldwijd bekendheid kreeg als ghetto. Een traditioneel geklede orthodoxe jood begroette mij met “Shalom” en stak vervolgens een hele riedel in het Hebreeuws af. In ’t Engels gaf ik hem te verstaan dat ik geen Hebreeuws sprak. “Waarom niet? Het is zo’n mooie taal”, reageerde hij. “Maar ik ben niet joods”, zei ik. Verbijsterd keek hij me aan. ”Weet je dat zeker?”

Al sinds mijn vroege pubertijd wordt me gevraagd of ik joods ben. Net als mijn vader, zie ik er joods uit: donker haar en een prominente neus. Wat ook bijdraagt is dat ik zakelijk ben, snel kan rekenen en tijdens een gesprek mijn handen meebeweeg. Ik weet nog goed hoe de joodse moeder van een schoolvriendin vol ongeloof riep: “ik kan gewoon niet geloven dat jij geen jid bent!”

Zo dachten ze ook bij de joodse levensmiddelenwinkel op de hoek bij mijn middelbare school. De twee norse mannen achter de toonbank gedroegen zich doorgaans ronduit onaangenaam tegen scholieren die hier iets kwamen kopen. Maar niet tegen mij. In mij zagen ze een jochie dat hier op zondag ook wel een doos matzes kon komen kopen.

Tussen mij en die joodse vriendin is ’t niks geworden. Zij was enkele jaren ouder en dat telt onder tieners vrij zwaar. Maar elke ochtend als ik op weg naar school langs haar huis fietste, sprong ze bij me achterop om niet te hoeven lopen. En over joodse vriendinnen gesproken: mijn vader had eind jaren dertig even verkering met orthodox-joods meisje, tot haar oudeheer erachter kwam dat pa een goj (Jiddisch voor een niet-jood) was. Hij kon meteen opduvelen. 

Joden en niet-joden verkeken zich op mijn vader. Nadat Nederland door de Duitsers was bezet moest mijn vader voortdurend zijn persoonsbewijs tonen, omdat nazi’s puur op basis van zijn uiterlijk hem al in een gereedstaande vrachtwagen wilde jagen.

Keppeltje

Mijn joodse tronie ging daadwerkelijk spelen, toen ik als journalist bij de Haagsche Courant aan de slag ging. Bij elk joods onderwerp - de renovatie van een synagoge, de benoeming van een nieuwe rabbijn, de emigratie van een joodse voorman naar Israël - werd ik erop afgestuurd. Want ik had er volgens mijn chef verstand van. Dat kreeg ik gaandeweg ook steeds meer. Je hoefde mij niet meer uit te leggen wat een treife slager is (eentje die niet-koosjer vlees verkoopt). Ik had inmiddels ook standaard een keppeltje in mijn bureaula liggen.

Toen er een rel in Nederland ontstond, omdat regisseur Johan Doesburg Fassbinders als antisemitisch gekwalificeerde toneelstuk ‘Het vuil, de stad en de dood’ wilde opvoeren, kreeg ik van een collega de vraag “wat ik daar nou van vond?” Een secretaresse van ’t Nederlands Dans Theater, stuurde me een persbericht toe met daarbij een handgeschreven krabbeltje ‘Shana Tova’, ofwel gelukkig (joods) nieuwjaar. Een bekende joodse kunstenares die ik in Amsterdam interviewde, gaf me na afloop haar familierecept voor ‘gefilte fisj’ mee. En een buurvrouw informeerde, toen er weer eens wapengekletter was in Israël, bezorgd of ik daar veel familie had?

Van dit soort voorvallen kan ik er nog tientallen noemen. Zoals de joodse stewardess die tijdens een tamelijk lege vlucht naar Kaapstad gemoedelijk naast me kwam zitten en vroeg wanneer ik voor ’t laatst in Israël was geweest. Als ik op haar avances was ingegaan, had ze die nacht tot haar schrik ontdekt dat ik niet besneden ben.

DNA-test

Mijn vermeende ‘joods-zijn’ is door de decennia heen zo vaak aan de orde geweest, dat ik uiteindelijk zelf ging twijfelen. Zou er bij een voorouder toch niet stiekem bloed van ’t uitverkoren volk door de aderen hebben gestroomd? Enkele jaren geleden wilde ik zekerheid en liet een DNA-onderzoek doen. Wat bleek? Geen druppel, 0,0 procent. Ik was eigenlijk een beetje teleurgesteld.

Maar ’t had ook iets geruststellends. Want als er één volk door de eeuwen heen is vervolgd, zijn het de joden. En zoals Auschwitz-overlevende Primo Levi over de Holocaust schreef: “Het is gebeurd, dus het kan opnieuw gebeuren”. Met de snel groeiende populariteit van radicaal rechts in Frankrijk, Oostenrijk, Polen, Duitsland, Vlaanderen, Italië, Spanje, Portugal en Hongarije (allemaal vrienden van Wilders) zag ik mijzelf al in de benauwde positie komen die mijn vader tijdens de oorlog zo vaak had ervaren. Overdreven? Hitler kon dankzij miljoenen kiezers ook de democratie benutten om het parlement buitenspel te zetten. Wat daarna kwam weten we.

Ik ben dus bezorgd. Maar in Nederland is iets opmerkelijks aan de hand. Waar radicaal rechts normaliter gelijk staat aan jodenhaat, wordt hier ineens het jodendom omarmd. Wie ook maar de geringste kritiek heeft op Netanyahu’s volkerenmoord in Gaza, op het misdadige gedrag van kolonisten op de Westbank en op de dagelijkse vernederingen en discriminatie van Palestijnen die in Israël leven, wordt meteen van antisemitisme beschuldigd. Joden die vraagtekens plaatsen bij Netanyahu’s apartheidsbeleid, worden genegeerd of als verraders gezien.

Hoe oprecht die liefde van radicaal rechts voor Israël en de joden is, durf ik te betwijfelen. Want ingegeven door moslimhaat. En als dat laatste nog verder oploopt, zit ik ook weer fout. Je moet immers van goede huize komen, wil je het verschil zien tussen een jood en een arabier. Volgens zowel de Bijbel als de Koran zijn ’t dan ook afstammelingen van dezelfde vader; semieten. Ook dat ervaar ik aan den lijve. Als ik bij de Marokkaanse slager binnenstap om verse lamskoteletten te kopen, wordt ik met een enthousiast “Salem Aleikum” begroet. 

Die verwarring is wel komisch. Maar mijn jongste zoon - hij oogt als ik in m’n jonge jaren - weet niet beter dan dat hem als vermeende ‘Mocro’ bij disco’s de toegang werd geweigerd. Het valt ook niet op twee handen te tellen hoe vaak de politie hem - etnisch profilerend - met zijn scooter aan de kant heeft gezet om de papieren te controleren. Net als staatssecretaris Achahbar, werd hem dat wel eens teveel. Terwijl hij niet eens Marokkaanse wortels heeft